
Jurisprudentie
AE1167
Datum uitspraak2002-03-08
Datum gepubliceerd2002-04-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200961/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-04-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200961/2
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200200961/2.
Datum uitspraak: 8 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2002 in het geding tussen:
verzoeker
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 12 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij bij faxbericht van 7 maart 2002 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het gestelde belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening is hierin gelegen, dat wordt voorkomen dat hij wordt uitgezet zolang er niet is beslist op het door hem ingestelde hoger beroep.
2.2. Niet op voorhand is buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Verzoeker is voorts medegedeeld dat hij heden om 19.00 uur zal worden uitgezet. Toch komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Immers, het moet in dit geval redelijkerwijs uitgesloten worden geacht dat een eventuele vernietiging van de aangevallen uitspraak uiteindelijk zal leiden tot een voor verzoeker in materiële zin gunstig resultaat, te weten het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarbij is van belang dat verzoeker in hoger beroep geen grieven heeft ontwikkeld tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat de aanvraag van verzoeker op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van die wet, kon worden afgewezen. Een afweging van de belangen leidt de voorzitter in dit geval tot afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, als Voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2002
32-346.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,